‘Hier linksaf. Ik kijk verbaasd naar links en zie een voetpad richting een woonwijk gaan. Voetgangers gebied. ‘Hé bah’ roep ik hardop. Niet dat ik haast heb, maar soms is het enorm lastig om ergens te komen waar je wilt zijn. Heel even ben ik een beetje nukkig omdat de navigatie me ergens naar toe wil sturen waar ik niet in mag.

Bij de eerste gelegenheid zet ik de wagen aan de kant, pak mijn mobiele telefoon en sla er een tweede navigatie op na. Helemaal in gedachten wordt er plotseling om mijn linker portierruit getikt. Ik schrik me helemaal lam en door de adrenaline kan ik domweg niet het knopje vinden om mijn venster naar beneden te laten zakken.

‘Moment moment’ roep ik tegen de oudere dame. Het raam zakt naar beneden en ik bied mijn verontschuldiging aan voor mijn warrig gedrag. Naast de wagen staat een dame op leeftijd, mooi bosje wit haar, een iets te grote bril en twee leren handschoentjes die je vooral ziet bij oudere dames die nog een auto besturen. In gedachten plaats ik deze dame in een oude Mercedes met automaat uit de jaren 60 of 70.

Omdat het me totaal niet duidelijk is waarom deze dame op mijn ruitje heeft geklopt, vraag ik met een vriendelijke glimlach wat ik voor haar kan betekenen. ‘Ik wil graag dood’ zegt ze met opgewekte stem. Ik schud eens met mijn hoofd, knipper wat met mijn ogen en het enige wat ik er op dat moment uit kan krijgen is niet meer dan het woord ‘pardon’?  Haar vriendelijke blik verandert een heel klein beetje in een serieus gezicht. ‘U heeft mij wel gehoord’ zegt ze.

Een beetje ongemakkelijk weet ik me niet echt een houding te geven. Mijn telefoon leg ik op de rechter stoel, druk mijn rug in de leuning en trek mijn benen zo ver mogelijk richting mijn stoel om zo rechtop mogelijk te gaan zitten. ‘U wilt dood, is dat wat u zei‘? Met een knikkend hoofd geeft ze de bevestiging. Met twee benen naast de fiets loopt ze de fiets iets dichter naar de wagen. Stiekem had ik gehoopt op een verwarde dame die de weg kwijt zou zijn, maar het verhaal kreeg een andere wending dan ik had gedacht.

‘Het staat op uw wagen, speciale dood en ik wil graag dat u mij helpt’. Nog steeds valt er bij mij geen kwartje en ga er vooralsnog van uit dat ze niet meer zo helder is. ‘Maar mevrouw, u ziet er nog geweldig uit, mag ik vragen waarom u mij vraagt te helpen om dood te gaan’?

De fiets komt nog wat dichterbij en heel egoïstisch hoop ik dat ze om de lak van de wagen denkt. Het liefst zou ik even uitstappen om haar te woord te staan, maar haar fiets belemmert me om het protier te kunnen openen en tegelijkertijd zorgt de fiets er voor dat ik niet meer weg kan rijden als ik dat zou willen.

Ze leunt met twee armen over mijn geopende ruit, trekt haar leren handschoenen uit en komt me eigenlijk net iets te dichtbij. De geur van een parfum die ruikt naar goedkope zeep trekt in de cabine. ‘Ik ben gezond, heb geld genoeg, leuke kinderen, maar er is niemand die me wil helpen. Ik ben in de bloei van mijn leven’.

Domweg begrijp ik nog steeds niet waar ze naar toe wil. Met een wijzende vinger naar mijn dashboard kastje vraagt ze of ze een pil van me mag. Heel naïef dacht ik dat ze misschien hoofdpijn had en van mij verwachte dat ik pijnstillers in mijn dashboard kastje zou hebben. ‘De dokter wil me niet helpen, hij zegt dat ik te gezond ben’.

Ineens denk ik het te gaan begrijpen en probeer een manier te vinden om het op een subtiele manier bespreekbaar te maken. De situatie maakt het me ongemakkelijk, aan de kant van de weg met een dame die inmiddels al half in de cabine hangt. En eerlijk is eerlijk, de zeep lucht die penetrant aanwezig is maakt het dat ik me niet echt de tijd gun om een serieus gesprek met haar aan te gaan.

‘Maar waarom wilt u dood. U geeft aan gezond te zijn, prachtige kinderen te hebben en financieel heeft u niets te klagen’. Met opgeheven hoofd kijk ze me strak in de ogen en legt me uit dat dat precies de reden is waarom ze wil vertrekken. ‘Mijn hele leven heb ik al beslissingen moeten maken. Overal mag je een mening over geven, mee denken met de politiek, stemmen op wie het land gaat regeren. Maar over mijn eigen dood mag ik niet beslissen. Dat is toch raar’?

Eigenlijk had ik wel met haar te doen. Ik nam de zeep lucht voor lief en begon serieus met haar te praten. In principe snapte ik haar wel. Ze vertelde dat vele kennissen inmiddels waren overleden, haar vrienden kring werd kleiner en de vrienden die ze nog had waren krakkemikkig of vergeetachtig. ‘Ik zou zo graag willen dat me dit bespaard bleef, het is een geweldige tijd hier op aarde, maar laat me gaan nu ik nog gezond ben en terug kan kijken op een positieve tijd’.

Daar had ze wel een punt. Waarom wachten tot je ziek wordt als je het er zelf over eens bent dat je er nu uit wil stappen. ‘Euthanasie heb ik aangevraagd, maar volgens mijn dokter ben ik te gezond om daar voor in aanmerking te komen. Als ik toch gelukkig ben en nu voor mezelf besluit om er een einde aan te maken, waarom moet dat dan met geweld’?

Een beetje stil en sprakeloos zit ik ongemakkelijk op mijn stoel. ‘Hoe bedoelt u met geweld er een einde aan maken’? ‘Het kan niet anders’ zegt ze met een hoofd die langzaam naar beneden zakt. ‘Ik wordt gedwongen mezelf iets aan te doen, maar ik zou zo graag zonder pijn of verminking willen inslapen. Dat heb ik verdiend na zo veel jaren klaar te staan voor anderen’.

Het dringt helemaal tot me door. Er is er niet 1 kwartje gevallen, maar het regent kwartjes. Ze heeft me geraakt met haar verdriet en haar eerlijkheid. Mijn rechterhand leg ik op haar hand die rust op het openstaande raam. ‘Het spijt me vreselijk, maar ik kan u echt niet helpen. Ik heb geen pillen die u op een humane manier kunnen laten inslapen’.

Zwaar teleurgesteld en verdrietig komt haar hoofd weer omhoog. Haar bril met dunne goudkleurig montuur pakt ze van haar neus en met haar vingers wrijft ze wat door haar waterige ogen. Ze trekt haar hand onder de mijne vandaan, draait haar fiets bij de auto vandaan en stapt zonder iets te zeggen op de fiets om haar weg te vervolgen.

Helemaal geraakt door deze dame, vergeet ik waar ik had moeten zijn. Mijn gedachten zijn bij haar, ik zie haar zitten op een stoel, een jachtgeweer op haar schoot, hangend aan de trap of met haar fiets tegen een vrachtwagen.

Beelden van een overledene blijven me niet echt bij. Tijdens mijn werk probeer ik geen band te krijgen met de overledene. Het zijn vaak de emoties van de nabestaanden die de overledene een identiteit geven, maar ook deze emoties vergeet ik tot nu toe gemakkelijk en snel.

Toch is er wel iets veranderd. Een oude dame met wit haar op een fiets heeft nu een heel andere lading dan voorheen. Een bril met gouden montuur, maar ook een sterk geurende zeep -al dan niet in een automaat- heeft voor mij nu ineens een relatie met de dood. Niet een negatieve gedachte, maar juist een positieve blik op mijzelf, de gedachte dat –ondanks ik altijd met de dood werk – het menselijke nog steeds onder ogen kan zien.

Oma en Special Death Care